zondag 24 oktober 2010

Wisselcolumn 6: Kinderen en geluk

Door: Wyke Stommel
Twee maanden geleden kreeg ik mijn tweede kind. Kaartjes met felicitaties vielen wekenlang door de brievenbus, maar sinds een paar weken weet ik dat ik die felicitaties met een korrel zout moet nemen. De krant (NRC 28-29 augustus) berichtte dat wetenschappelijk onderzoek had uitgewezen dat kinderen niet gelukkig maken. Proefpersonen werden een aantal keer per dag opgepiept met de vraag wat ze op dat moment deden en hoe gelukkig ze daarbij waren. Ouders bleken minder gelukkig te zijn dan mensen zonder kinderen.
Ik was nauwelijks verrast door deze uitkomst. Een voorbeeld van het ontbreken van een geluksgevoel is mijn ervaring van vandaag: na een nacht met zes onderbrekingen door nare kinderdromen hangt er nu een oververmoeide peuter aan mijn been dat huilt van frustratie omdat het haar niet lukt een drukkertje dicht te maken en wordt de baby om de paar minuten wakker van een blokkade in de spijsvertering en de buurvrouw die haar bovenverdieping verbouwt. Het artikel kaartte de mogelijk aan dat het begrip geluk niet zo geschikt is voor dergelijk onderzoek. Als je deelnemers vraagt hoe waardevol ze vinden wat ze op dat moment doen krijg je een positiever resultaat. Dit zou kunnen verklaren dat ouders zelf denken dat kinderen wel gelukkig maken als het ze gevraagd wordt op een rustig moment. Maar in dat ‘op een rustig moment’ zit ‘m wellicht het probleem. Uit recent promotieonderzoek is gebleken dat ouders met een drukke baan evenveel tijd aan hun kinderen besteden als niet- of weinig werkende ouders, maar dat dit ten koste gaat van slaap, ontspanning en reflectie. Om te beoordelen hoe gelukkig je bent, moet je kunnen reflecteren en dat is lastig op het moment dat je natte doekjes uit hun onmogelijke verpakking peutert, terwijl het badje volloopt en de baby brult omdat ze honger heeft. Zelfs ’s avonds op de bank lukt het niet. Dan moet je na iedere gereflecteerde opmerking naar boven om een speentje in een mondje te stoppen of je valt uitgeteld in slaap.
Toch bestaat er misschien nog een andere vorm van geluk. Ik ben geen kenner van het “genre” literatuur over (het hebben van) kleine kinderen, als het al bestaat, maar ik heb ik er wel een aantal boeken over gelezen. De recente verzameling stukjes van Phillipe Remarque (“Het zit de mannen niet mee tegenwoordig; lotgevallen van een gezinshoofd”) is onderhoudend maar gaat meer over de worsteling van een vader met mannelijkheid dan over het vaderschap. Ewoud Sanders’ “Nooit meer uitslapen” is vertederend en lachwekkend. De ironie druipt ervan af als je leest over hoe zijn zoontje tijdens een kampeervakantie iedere dag om half zes wakker wordt en papa en mama, ten einde raad omdat hij de omringende kampeerders wekt, afwisselend een paar uur met hem in de auto doorbrengen. “De baby” van de Franse schrijfster Marie Darrieussecq gaat meer in de richting van een roman. Het boek bestaat uit chronologisch geordende fragmenten over het leven met de baby, maar vooral reflectie daarop. Ze schrijft tussen de slaapjes van haar baby door. (Het kan ook anders: ik heb mijn baby op schoot, de laptop naast me.) Darrieussecq benoemt hoe clichés tot leven komen zodra de baby geboren is, maar dat ze in een ander daglicht komen te staan. Dat herken ik. De geur, de vingertjes, het kirren, de roze wangen, het houdt niet op. En dat blijft, ook mijn bijna tweejarige dochter levert clichés bij de vleet, van kindertekening tot eindeloze neologismen. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar deze dagelijkse observaties maken mij met grote regelmaat gelukkig. Misschien is geluk dus toch een geschikt begrip met betrekking tot ouderschap. Maar ik benijd de sociale wetenschappers die zulk complexe gevoelens proberen te meten niet en ben blij dat ik ze gewoon mag hebben, van ongekende stress tot innig geluk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten